30
Een nachtelijk besluit
Het hele gebied was opgedeeld in vakantiehuizen, waarvan er veel alleen in de zomer werden bewoond en in het gunstigste geval in de weekends. De percelen waren vrij sober. Het waren kleine stukjes grond met eenvoudige huizen, zoals het onze, vaak nog niet afgemaakte simpele chalets, in afwachting van een paar overgebleven peso’s of de kans op een nieuwe eigenaar. De wegen waren onverhard; het was vijf minuten rijden van ons hek naar de dichtstbijzijnde hoofdweg. En de percelen waren van elkaar gescheiden door afrasteringen en jonge populieren, die met hun buigzaamheid de strakke begrenzingen moesten verhullen.
’s Ochtends heel vroeg op een doordeweekse dag was de stilte rond het buitenhuis oorverdovend als een sirene. Soms zaten er krekels of kwam er, afhankelijk van de wind, een flard radiogeluid voorbij, maar over het algemeen overheerste de stilte, die alles opslokte en in je oren gonsde; het was onmogelijk haar niet te horen.
Als de televisie-uitzending was afgelopen, vloeide de energie uit Hummel weg en viel hij meteen in slaap. De televisie was zijn zon: hij stond ermee op en ging ermee naar bed. Die overgave luidde het begin van de rust binnenshuis in. De overige geluiden – de afwas, het tandenpoetsen, alle schuiven op de deuren, de gesprekken voor het slapengaan – werden zachtjes gemaakt om Hummel te laten slapen, maar ook uit een eerbied die de stilte zelf oproept.
Ik sliep nog niet, maar lag al wel in bed, met het boek in mijn hand. Op dat moment hoorde ik ineens de Citroën vanuit gene zijde van de stilte naar me roepen. Als alles rustig is, hoor je de motor van een Citroën op verschillende straten afstand. Hij klinkt als een gewone auto die zich met ronddraaiende wielen in het zand begraaft.
Ik hoorde het tuinhek en de gedempte stemmen van papa en mama.
Vijf minuten later kwam mama bij ons kijken. Hummel lag in een diepe slaap, zijn gezicht vervormd tegen de plastic Goofy.
Ze ging naast me op bed zitten en zei dat ze de nieuwe Superman voor me had meegebracht, maar dat die bij de douane was blijven liggen. (Dat betekende dat papa hem eerst ging lezen.) Ik gaf haar oprecht dankbaar een zoen. In die tijd was ik een Supermanjongen. Supermanjongens hielden van bovenmenselijke krachten, van de schitterende kleuren van het pak en van de overdonderende aanwezigheid van Lois Lane; met een religieus vuur keken we uit naar de tweewekelijkse Mexicaanse uitgave en we verachtten de Batmanjongens, die altijd zo’n arrogante houding hadden.
Mama keek naar Hummel en vroeg of hij me veel werk had bezorgd. Eigenlijk gedroeg hij zich naar omstandigheden heel goed. Hij had de ontberingen doorstaan met een stoïcisme dat we niet van hem kenden. Dat vond mama ook. Ze vroeg hoe het met mij stond. Ik zuchtte. Ik wilde niet voor ons onderdeurtje onderdoen. Eerlijk gezegd miste ik alles. Bertuccio en het meisje in de Engelse les dat ik leuk vond. (Ze heette Mara en was koketter dan een Barbie.) Ik miste mijn bed en mijn kussen, ik miste mijn boeken en mijn fiets, ik miste de vliegtuigjes en het fort met ophaalbrug en de Stuka die ik van opa en oma had gekregen, ik miste mijn schetsblok met tekeningen en de zeilboot en de motorboot op batterijen, ik miste de Mercedes met afstandsbediening en de Matchboxautootjes die mijn broertje hadden overleefd en mijn Estanciero-spel en mijn glasvezel boog en ik miste mijn Nippur de Lagash-verzameling en de tijdschriften van Editorial Novaro en de plaat van The Beatles die Ana me had gegeven toen ze er genoeg van kreeg dat we haar opbelden om ons de hare door de hoorn te laten horen.
Ik zei tegen mama dat het goed ging.
Ze wilde weten wat voor boek ik aan het lezen was. Ik vertelde haar waar ik het gevonden had en liet haar Pedro’s zelfgemaakte handtekening zien en de ansichtkaart die Beba en China hadden gestuurd, de basis voor mijn theorieën over de geschiedenis van onze voorganger. Eigenlijk had ik met Pedro te doen. Ik stelde me voor dat hij veel verdriet had gehad toen hij het Houdiniboek was kwijtgeraakt; zelf was ik bijzonder gevoelig voor verliezen. Maar mama deed mijn interpretatie teniet door te suggereren dat Pedro misschien wel expres de ansichtkaart en het boek als welkomstgeschenk voor me had achtergelaten, waarmee ze een keten veronderstelde die zou lopen van het kind dat vóór Pedro in het huis had gezeten (wat zou zijn geschenk aan Pedro zijn geweest, zijn welkom?) en waar ook ik deel van uitmaakte, want ooit zouden we weggaan en moest ik denken aan degene die komen zou. Ik antwoordde dat ik om iets achter te kunnen laten, eerst iets moest hebben, zinspelend op onze spartaanse situatie. Toen keek mama me aan met het gezicht dat ze zet als ze denkt, die jongen van me wordt nog eens advocaat en trok het boek uit mijn handen om te zien of ze op een elegante manier van gespreksonderwerp kon veranderen.
Die manier was Houdini.
“Houdini de magiër?” vroeg ze, om me met een retorische vraag uit mijn tent te lokken. Maar ik kaatste de bal met effect terug.
“Houdini was geen magiër. Hij was ontsnappingskunstenaar, dat is niet hetzelfde. Dat wil ik worden als ik groot ben, ontsnappingskunstenaar!”
Ik had in die dagen vaak aan de toekomst gedacht. Geplaagd als ik werd door de onzekerheden van het heden, drong de gedachte om ontsnappingskunstenaar te worden zich met de helderheid van een visioen aan me op; toen die in mijn hoofd eenmaal vaste vorm had aangenomen, vervlogen al mijn zorgen. Nu had ik een plan, iets waarmee ik in de zeer nabije toekomst de losse eindjes van mijn situatie aan elkaar kon knopen. Ik had het idee dat het proces bij Houdini zelf niet veel anders was verlopen. Met zijn keuze had hij de puzzel van zijn levensgeschiedenis kunnen oplossen omdat hij voor elk afzonderlijk stukje (de vlucht uit zijn geboorteland; de zucht naar transcendentie van zijn vader, de rabbijn; de armoede; zijn lenigheid) een betekenis had gevonden en er weer iets nieuws mee creëerde door ze in het spel samen te voegen.
Mama keek naar de foto van de Chinese Water Torture Cell en staarde me vervolgens strak aan, in een poging te peilen hoe serieus mijn aankondiging was. Ik had brandweerman- en astronautfases gehad, die mijn moeder rustig voorbij liet gaan omdat ze wist dat ze tijdelijk waren, en daarna nog fases dat ik dokter, architect en maritiem bioloog wilde worden, die ze wél toejuichte omdat het universitaire studies waren. Mama had de neiging te denken dat een carrière pas goed was als je er doctor in kon worden. Zolang er nog geen doctorsgraad in de ontsnappingskunst bestond, voorspelde dat problemen.
“Het ziet er gevaarlijk uit”, zei ze, terugkerend naar de afbeelding.
“Dat is nou juist de lol ervan.”
“Er is niks mis met gevaar, zolang je maar de juiste voorzorgsmaatregelen treft.”
“Gevaarlijk is met de stadsbus gaan”, zei ik.
“Of antennebouwer zijn”, zei ze.
“Of in Argentinië wonen”, zei ik.
“Die Harry, dat was dus vanwege Houdini”, zei ze ontwijkend.
“Waar heb jij de naam Flavia vandaan?”
“Dat ga ik jou niet vertellen.”
“Dat is niet eerlijk.”
“Het leven is niet eerlijk. Het is mooi, maar niet eerlijk. En die sarcofaag?”
“Houdini ging daar helemaal geboeid in en dan gooiden ze hem in het water. Hij bleef hartstikke lang onder water zonder te verdrinken.”
“Omdat hij de lucht goed berekende.”
“Lucht bereken je niet, die adem je in.”
“Ik bedoel dat hij wist hoeveel lucht hij nog in de kist had en hoelang hij dus onder water kon blijven. Als je echt ontsnappingskunstenaar wilt worden, moet jij dat ook doen.”
“Dan word ik het niet. Berekenen buschauffeurs iets?”
“Wisselgeld.”
“Archeologen?”
“Jaren.”
“Verplegers?”
“Doses.”
“Ik kan ontsnappingskunstenaar worden en jou als assistente nemen.”
“Tegen een schappelijk prijsje. Laten we eens rekenen.”
Ze gaf me een zoen, stopte me in en zei dat ze van me hield. Ik moet in haar armen in slaap zijn gevallen. Ik had een andere zon dan Hummel.
Mevrouw Vicente was een heel goede moeder.